Portraits at Work

 A selection of portrait photography showcasing people in their professional reality. This series will be published in a book, including interviews.

 

Nikki Kuiper online redacteur en presentator NOS Jeugdjournaal

 

Je zou misschien denken: er komt nu met betrekking tot mijn baan een heel mooie jeugddroom naar voren, maar het was gewoon een kwestie van solliciteren op een vacature. Ik had politicologie gestudeerd, en vervolgens dacht ik: wat ga ik nu doen? Ik wilde geen ambtenaar worden, en ook geen beleidsmedewerker. Ik heb altijd al een fascinatie gehad voor tv. Omdat mijn familie in de reclame werkzaam was, wilde ik niet die kant op gaan, want dan denkt men dat je daar vanwege je familiebanden of je netwerk in terecht bent gekomen. Toen ben ik stage gaan lopen bij Jinek, en ik vond het meteen magisch: we zijn live en het gebeurt! Zo ben ik in dat medialandschap en de journalistiek terechtgekomen. Ik vind de deadlines van werken bij de tv heel erg leuk: je gaat live en je moet daarvoor iets bedenken. Je kan nooit zeggen: we gaan vandaag op zwart. En met mijn ADHD denk ik dat het een heel goeie fit is.

 

Het klinkt een beetje decadent, maar in mijn ouderlijk huis in Blaricum hadden we in elke ruimte een tv aan staan, zelfs in de badkamer. Mijn vader had dan het nieuws aan staan, ook al was hij op dat moment niet in die ruimte. In elke kamer van het huis stond een andere nieuwszender op: CNN, RTL Nieuws, NOS. Maar ik ben geen NOS-meisje of zo. Ik vond die debatten in de Tweede Kamer of tijdens verkiezingen heel interessant: hoe je met charisma en met woorden iemand kunt overtuigen, terwijl je als kijker misschien denkt: ik ben het helemaal niet met je eens. Dát vind ik interessant: het verkopen van je eigen ideeën, en dat zo vurig mogelijk! Die vurigheid en dat er iets ontstaat vanuit het niets, op tv, vond ik te gek.

 

De meeste collega’s met wie ik samenwerk, zijn mensen die als droom hadden om ooit bij de NOS te gaan werken. Dat geldt niet voor mij. Toch hou ik wel van het nieuws… verkopen? — dat mag ik eigenlijk niet zo zeggen. Beter gezegd het vertalen van het nieuws naar een bepaalde doelgroep. Mijn baan bij het Jeugdjournaal begin ik nu leuk te vinden, omdat ik nu weet wat het werk inhoudt, maar daarvoor dacht ik: ik heb een baan nodig, ik zie een vacature, laten we dat even bekijken. Het was een beetje een nonchalante houding. Ik denk dat ze daar uiteindelijk voor gevallen zijn. Juist misschien omdat ik niet zei: dit is mijn droom, ik móet dit nu doen.

 

‘Ik vond tv meteen magisch: we zijn live en het gebeurt!’

 


Mijn dagelijkse werk draait nooit om een bepaald moment. Je ziet iets voorbijkomen – ik dan vooral op social media – maar eigenlijk scan je altijd het nieuws: wat is er op het Journaal, wat doet RTL, wat doet Hart van Nederland, wat is actueel? Bepaalde dingen zijn van belang, zoals: is het zulk groot nieuws dat kinderen dit moeten weten? Als wij het niet vertellen, komen kinderen het dan te weten doordat het ze het voorbij zien komen op sociale media? Moeten wij ze een beetje begeleiden in wat waar is en wat niet waar is? En het kindernieuws, dus vanuit het kind zelf. Bijvoorbeeld: wat gebeurt er de laatste schooldag van groep acht?

 

En ja, dat moet wel nog door een redactievergadering. Uiteindelijk moet een eindredacteur… ik wil niet zeggen dat die toestemming moet geven, maar die denkt dan met je mee en beoordeelt of het een geschikt onderwerp is. In het geval van een gepland verhaal wordt aan de voorkant gezegd: morgen is dit of dat gepland of willen we iets doen met – op dit moment – het conclaaf van de paus, en op welke manier speelt dat op katholieke scholen. Ook draag ik zelf onderwerpen aan en zeg dan op de redactie: ik heb dit gezien op social media, of ik heb dat in het nieuws gezien, ik zag zus of zo voorbijkomen — moeten we daar niet iets mee en zo ja, hoe gaan we dat invullen?

 

Ik ben redacteur, dus mijn dagelijkse werk bestaat uit wat ik zojuist heb verteld, maar sinds kort presenteer ik ook op social media, dus op alle online platforms van het Jeugdjournaal. Bijzondere verhalen of nieuwsfeiten kan ik dan vertalen naar een video van één minuut. Dat is onwijs lastig, in zo’n kort tijdbestek. Niet alleen in de taal die je gebruikt, maar ook: wat vertel je wel en wat vertel je niet, want in één minuut kan je niet alles vatten.




‘Je hebt veel meer woorden nodig als je iets
in simpele kindertaal wil uitleggen.



Ik werk voornamelijk in het NOS-gebouw in Hilversum. Maar ik ben ook vaak op pad. Er wordt van tevoren op de redactie een idee overgebracht en dan vraagt iemand: ‘Nikki, zou jij dat willen maken?’ Dan spring je in de auto met een cameraman en ga je ernaartoe, ergens in het land. Soms kun je op locatie monteren en anders kom je terug naar Hilversum. Er is altijd wel een cameraman paraat. Zij zijn niet in dienst bij de NOS, maar worden door Productie ingehuurd via een extern bedrijf. Zij werken freelance, maar ik ben in loondienst.

 

Of ik wel of geen cameravrees heb weet ik niet. Elke dag als ik naar mijn werk ga, en ik weet dat ik iets moet opnemen – en dat is bijna elke dag – denk ik wel: ik wil híer meer op letten, of ik wil het natuurlijker vertellen. En als de camera aangaat, dan denk ik dat mensen niet zo snel zien dat ik nerveus ben, maar ik ben echt… zó onzeker op zo’n moment. Ik vind het helemaal niet spannend dat kinderen mij uiteindelijk kunnen zien — het algoritme beperkt zich overigens niet alleen tot kinderen. Ik vind het vooral spannend wat andere redactieleden van mij vinden, die meer ervaring hebben en die al jaren voor de NOS werken. Zij weten zó goed wat je moet zeggen en hoe je met de camera om moet gaan.

 

Ik denk dat, in mijn verleden, ik vaak gereduceerd ben tot mijn uiterlijk, waardoor ik altijd het gevoel heb gehad dat ik dommig ben. Dat komt misschien ook doordat ik tot voor kort niet wist dat ik ADHD heb. En ik heb heel erg dyslexie. Daar kwam ik achter in vwo 6. Ik ben niet eens AVI uit,* dus de kinderen die ik interview kunnen beter lezen dan ik. Maar ja, goed, het is fijn dat ik nu die stempels heb, dan weet ik waar ik aan toe ben… Ik heb desondanks mijn universitaire studie gedaan. Maar als die camera aangaat… Het zit zo in mijn fundament om me onzeker te voelen over wat ik weet. Niet over hoe ik met de camera speel, maar meer of ik wel boven mijn stof sta. En dat is weer afhankelijk van de dag. Soms zit ik er zó niet lekker in dat ik ook niet meer de capaciteit heb om – het woord ‘capaciteit’ bijvoorbeeld – te vertalen naar voor kinderen begrijpelijke taal. Dat vergt heel veel energie. Soms begrijp ik ook niet wat er gezegd wordt, bijvoorbeeld als ik naar het Journaal kijk. Af en toe snap ik gewoon niet wat ze zeggen. En dan denk ik: fijn dat ik kan bijdragen aan de vertaalslag van het nieuws voor kinderen. Maar omdat ik zelf die lappen tekst soms ook niet helemaal begrijp, vraag ik me af hoe ik het überhaupt kan vertalen. Daar loop ik soms wel tegenaan en dat kan me onzeker maken. Gelukkig kan ik dat goed maskeren door te spelen met de camera, maar ook met mijn creativiteit. Dan denk ik: kan je het niet een beetje zó zeggen, of kunnen we niet de paintboxjes en de grafische vormgevers dít even laten maken, want dan is dat toch een extraatje bovenop wat ik vertel.

 

* AVI (Analyse Voor Individualiseringsnormen) is een schaalindelingsmethode om het leesniveau van kinderen te bepalen. Wanneer een kind alle AVI-niveaus heeft behaald is het ‘AVI uit’.

 


‘Af en toe snap ik gewoon niet wat ze bij het
Journaal zeggen. En dan denk ik: fijn dat ik kan bijdragen
aan de vertaalslag van het nieuws voor kinderen.



Dat presenteren doe ik samen met een collega van mij. Wij zijn dit voor het eerst aan het doen, het is een soort experiment. Zij is alles wat ik niet ben: supergestructureerd, lijstjes maken, ‘dit moet ik nog doen en op dat tijdstip ga ik dat posten’. Zo werk ik totaal niet. Ik zie het wel op het moment dat de camera aangaat.En tja, als je dan je tekst niet kent… dan moet er weleens een take over. Dan zit ik te schelden: godver, kut! Opnieuw. Maar ik denk wel dat het er heel natuurlijk uit komt te zien, omdat ik het zo vaak… En ik groei daar ook in. Ik zie nu nog steeds filmpjes dat ik denk: jaaaa, dit is niet hoe ik het zelf gezegd zou hebben.

 

Vanwege mijn ADHD-brein vind ik het fijn om me elke keer te verdiepen in iets heel anders. Daarom denk ik ook dat het werk zo goed bij mij past. Dat kan de ene dag een onderwerp rondom oorlog zijn, en een paar filmpjes daarvoor heb ik het over brainrot gehad: wat al dat scrollen met je doet. Juist de afwisseling is zo leuk, maar ik vind vooral leuk hoe je van niets iets kan maken. Kijk, in het geval van oorlog gaat het heel erg over het vertellen wat er aan de hand is. Echt het nieuws brengen vind ik minder interessant, denk ik, dan vertellen wat ik denk dat momenteel een trend is en dat proberen te vertellen naar iets spannends, iets leuks voor kinderen.

 

Presenteren vind ik erg leuk, ik houd van gekkigheid, maar ik denk dat ik uiteindelijk beter zou zijn in het bedenken van… misschien niet eens op item-niveau, maar meer op Jeugdjournaal-niveau. Wat zou ik voor het Jeugdjournaal leuk vinden? Welke kant kunnen we op? Dus meer richting formatontwikkeling dan in het laagste deel van de trechter. Ik ben meer van het abstracte denkniveau. Ik vind het nu leuk om te presenteren omdat dat voor afwisseling zorgt, maar ik weet nog niet of ik het echt het leukste vind wat er bestaat. Sommige mensen zijn geboren om dit te doen, maar ik heb geen idee. Dat zal ik waarschijnlijk bij niks zeggen — dat ik ervoor geboren ben. Het is altijd een beetje dat onzekere gevoel dat in me zit.

 

Of ik vanwege mijn studie politicologie eerder dan anderen op politieke onderwerpen word gezet? Nee, het zit in mij om te denken dat andere mensen op microniveau zoveel beter weten wat er aan de gang is. Ik heb bij politicologie juist geleerd dat hoe meer je weet over een onderwerp, hoe meer je weet dat je een soort van niets weet. En al die mensen die heel erg een mening hebben over bepaalde onderwerpen… Als je weet hoeveel mensen een mening hebben over iets, hoe meer je weet dat jouw mening er eigenlijk helemaal niet toe doet.

 

Ik heb mezelf ook niet op de voorgrond gezet om me op politieke onderwerpen te profileren. Het zijn vooral de mannen die wat langer bij de NOS werken, die zich dit sneller toe-eigenen. En dan ben ik al geneigd om te denken: tja, dan weet jij het. Weet je wel, dan doe jij het. Ik ben ook niet zo heel erg geïnteresseerd in de Tweede Kamer. Identiteitspolitiek – wat de reden is waarom ik politicologie ben gaan studeren – vind ik veel interessanter. Wanneer hoor je er als Nederlander bij? En wanneer niet? Dat zijn vraagstukken die ik echt heel interessant vind. Ik denk dat ik die human interest-verhalen interessanter vind dan een Faber die geen lintjes wil geven aan vrijwilligers die asielzoekers hebben geholpen.

 

‘Ik ben zevenentwintig. Voor jonge mensen
ben ik een mevrouw. Ik ben gewoon oud.’



Op een gegeven moment denk ik wel dat er een houdbaarheidsdatum zit op werken bij het Jeugdjournaal. Dat merk ik nu vooral met die beweging naar sociale media: het is moeilijk om de oudere mensen mee te krijgen in het idee van: sociale media is niet alleen maar… Oké, het is verslavend voor kinderen en het brengt ook heel veel narigheid met zich mee, bijvoorbeeld wat zelfbeeld betreft. Maar het is ook gewoon wat het is, en ik geloof dat de tv-redactie en de online-redactie bij ons, dat daar wel een clash in zit. Dus dat de oudere mensen daar vooral focussen op tv first. Maar dat is niet meer zo en dat is goed te zien aan het aantal views — hoeveel kinderen überhaupt tv-kijken, en hoeveel kinderen naar die video’s van één minuut kijken. Korte concentratieratio. Oudere mensen moet je dan overtuigen dat dit een ding is. Als je zelf geen social media gebruikt, is het heel moeilijk om het belang ervan in te zien, of hen ervan te doordringen dat we het nieuws niet meer op deze manier vertellen, maar zo.

 

Ik ben zevenentwintig — hoelang kan ík dit werk nou nog doen? Voor jonge mensen ben ik een mevrouw. Kinderen zien het verschil niet tussen iemand van vijfendertig of zevenentwintig. Iemand van veertig of mijn leeftijd? Ik weet niet of ze dat echt zien. Ik ben gewoon oud. In die zin maakt het niet zoveel uit wie je voor de camera hebt staan. Nou ja, boven de veertig is wel een beetje te oud. Hoe dan ook, kinderen moeten het idee hebben dat je begrijpt waar ze het over hebben. Als je ze interviewt moet je ze niet belerend benaderen. Je moet benieuwd naar ze zijn, en meteen al begrijpen wat ze je willen zeggen. En als je dat niet begrijpt, moet je ze laten zien dat je het interessant vindt om daar een keertje in te duiken. Ik denk dat ik dat contact met kinderen wel heel goed kan maken. Daar ben ik misschien wel heel goed in, dat durf ik wel te zeggen. Ik heb best veel energie, dus introverte kinderen kunnen misschien nog meer in hun schulp kruipen, maar ik denk omdat ikzelf ook dat kinderlijke nog wel heb, dat kinderen zich voor me openstellen omdat ik ook echt nieuwsgierig ben. En ik kan ook een gesprek voeren en uiteindelijk weidt het helemaal uit naar iets anders, maar dan voelt het kind zich wel gehoord of gezien. Want er is een gesprek. Ik kom niet iets van jou halen, snap je? Ik ben ook nerveus. Ik weet ook niet altijd wat ik aan het doen ben, en dat zeg ik ook altijd tegen ze: ‘Als ik iets raars zeg, moet je het zeggen hoor!’ En dan ben je weer op gelijk niveau.

 


‘Met Suriname heb ik een haat-liefdeverhouding.’



Ik heb een Surinaamse moeder en een Nederlandse vader die acht jaar in Suriname heeft gewoond. Ik kom uit ’t Gooi. In mijn jeugd vond ik het lastig dat ik die Surinaamse kant had én een Nederlandse kant. Twee uiterste werelden. Mijn moeder werd vaak raar aangekeken in ’t Gooi, zo van: wat moet dat hier? Mijn vader was daar niet zo van op de hoogte omdat hij zelf nu eenmaal verliefd was op Suriname. Daarom was dat voor mij altijd een soort van conflict dat ik niet met mijn ouders kon bespreken. Mijn moeder zei altijd: als iemand een racistische opmerking maakt, moet je gewoon harder werken. En mijn vader had dat dus niet eens door. Ik heb een Gooise jeugd gehad, ik zat op hockey maar ik stylede mijn haar, dat van nature krult, wél heel erg. Achteraf denk ik: hoe mooi dat ik die twee werelden heb meegemaakt en nog steeds meemaak. Mijn vader is in Suriname overleden en nu is mijn moeder naar Suriname teruggekeerd, dus af en toe ga ik nog wel die kant op.

 

Toch heb ik wel een haat-liefdeverhouding met Suriname. Ik denk vooral door het overlijden van mijn vader daar, en het remigreren van mijn moeder. Nu zit ik hier zonder ouders in een best wel harde mediawereld waar ik niet echt bij iemand even kan uithuilen. Ik heb op zulke momenten een beetje het gevoel dat dat land twee ouders van mij heeft ingepikt. Het heeft mijn ouders opgeslokt en daarmee ook een deel van mijn identiteit. Daardoor kan ik wel biculturele kinderen die ik interview goed begrijpen — de dingen waar ze tegenaan lopen. Meestal focussen we op bijvoorbeeld volledig creoolse kinderen die gediscrimineerd worden, of witte kinderen van boeren of zo. Het is heel erg gepolariseerd. Maar er is ook een groep die in het midden zit, en ik voel me met die groep verwant.

 

Die groep bestaat overigens ook weer uit twee uitersten. Een goed voorbeeld is dit: ik heb tijdens mijn studie meegeschreven aan het Amsterdamse excuus voor het slavernijverleden. Bij mensen die ik heb geïnterviewd – nazaten dus van het transatlantische slavernijverleden – kwam heel erg naar voren dat ze herstelbetalingen zouden willen. En dan denk ik: hoe zou dat dan bij mij gaan? Want vanuit mijn ene kant heb ik dus een slavernijverleden – voorouders die op plantages hebben gewerkt – en aan de andere kant zou je dus moeten betalen aan jezelf. Ik denk dat er heel veel mensen zijn die met dit interne conflict te maken hebben: waar hoor ik nou bij? Wie ben ik, en wanneer gedraag ik me als die persoon, en wanneer als die persoon? Hoe ouder ik word, besef ik steeds meer dat ik gewoon Nikki mag zijn, en dat allebei die identiteiten kunnen bestaan.

 

Mijn moeder is half creools en half hindoestaans. Dat is ook weer in conflict met elkaar. Hindoestaanse mensen voelen zich – vind ik – best wel verheven. In Suriname kom je ofwel met een witte persoon thuis, of met een Hindoestaan. Maar met een creools persoon, dus iemand met Afrikaanse roots, dat is een no go. Mijn moeder heeft ook veel meer contact met de Hindoestaanse kant van de familie: die hebben gestudeerd en hebben het echt voor zichzelf gemaakt. Mijn moeder heeft altijd geleerd dat als mensen racistisch zijn, ze het langs zich heen laat gaan en bij zichzelf denkt: ik ga nóg harder werken. Ik hoor daarentegen bij een andere generatie. Ik denk: dit kán niet! Ik vind dat mensen in mijn omgeving ook meer rekening zouden mogen houden of zich ook zouden mogen verdiepen in het feit dat ik ook racistische dingen heb meegemaakt, en vooral hier in ’t Gooi. Omdat mijn moeder dat altijd van zich af heeft gezet, omdat dat in haar aard zit en omdat ze zo is opgegroeid, kon ik daar thuis niet over praten. Dat begrepen ze niet. ‘Jij? Zegt iemand “ga terug naar je eigen land” tegen jou? Hoe kan dat? Je lijkt Spaans.’

 


‘Mijn grote kracht is dat ik soms een blinde vlek op
de redactie zie: een onderwerp waar mensen niks voor voelen,
maar waarvan ik denk dat het voor een grote groep in Nederland
wél heel belangrijk is dat we dit item maken.’



Ik denk dat ik mijn creativiteit en het out-of-the-box-denken heb meegekregen van mijn vader en opa, die allebei in de reclame werkzaam waren. Je ziet vaak bij mensen die in loondienst zijn, dat ze denken dat bepaalde dingen niet mogelijk zijn, of dat iets niet voor hen zou zijn weggelegd. Ik denk dan: kom op, zeg. Alles is mogelijk. Je vindt een manier om het mogelijk te maken. Ik denk dat ik dat echt heb meegekregen van mijn familie. Nu ik me meer verdiep in hoe alles de laatste jaren in ons gezin is gegaan, en ik kijk naar die commercials die mijn vader en opa hebben gemaakt en hoe hun loopbaan tot stand is gekomen, dan denk ik dat het feit dat ik dit werk nu doe, ook wel alles te maken heeft met dat zij zich op die manier in de mediawereld bewogen.

 

Wat ik al zei: ik vind het leuk om me elke dag in iets anders te verdiepen. Ik had het daar laatst met mijn opa over, en hij zei dat de reclamewereld ook een beetje zo is. Maakt niet uit voor welke klant je werkt, je móet iets leuks verzinnen. Je kunt niet denken: voor dit merk hebben we geen leuk idee. Dat maakt het uitdagend. Ik denk dat dat toch wel een beetje in mijn genen zit. Wat ik ook heb meegekregen is dat je altijd je best moet doen, maar als ik bijvoorbeeld ontslagen zou worden omdat ze me niet goed vinden, nou, dan vind ik wel weer wat anders. Dat vertrouwen in eigen kunnen heb ik ook van huis uit geleerd. Je moet jezelf kunnen zijn. Ik denk dat ik bij de NOS ook wel bekendsta als een flapuit. Dat ik alles zeg, ook tegen mijn baas. Dat ik geen gêne voel. Als ik niet op die manier met mensen om kan gaan, dan is het niet mijn omgeving.

 

 

‘Mijn vader was een heel extraverte persoon, maar tegelijk
was hij ook altijd een beetje onzeker.’



Toen mijn vader na zijn reclamecarrière was begonnen met kunstfotografie rondom het thema plastic, zaten we een keer in het vliegtuig naar Venetië, en sprak een jongeman van een jaar of achttien hem aan: ‘Jij bent Richard Kuiper!’ Hij zat dacht ik op de kunstacademie, en hij had mijn vader herkend. Hij zei: ‘Ik heb een werkstuk over jouw werk gemaakt.’ Dat was gewoon iemand die achter ons zat in het vliegtuig, en mijn vader – hij was een heel extraverte persoon, maar tegelijk was hij ook altijd een beetje onzeker – dacht: wat gebeurt mij nou weer? Een project over mij? Dat heeft eigenlijk best wel veel indruk op mij gemaakt. In de laatste jaren voordat mijn vader kwam te overlijden, liepen we eens langs het Pulitzer Hotel in Amsterdam. Hij had weer eens geen idee aan wie hij een van zijn kunstwerken had verkocht – dat was via zijn management gegaan – en in de lobby van het Pulitzer hing een van zijn stukken, op megagroot formaat. We liepen even naar binnen, want papa riep: ‘Hé, dat is mijn schilderij!’ De designer van dat hotel – ik vind het een van de mooiste hotels van Nederland – zei tegen hem: ‘De inrichting van het hele gebouw is eigenlijk helemaal geïnspireerd op dat schilderij.’ Het is heel bijzonder dat mijn vaders werk zoveel impact heeft gehad, en dat mensen erdoor geïnspireerd zijn geraakt. En dat terwijl wij vaak dachten: O! Hij heeft wéér een idee. Daar komt-ie weer, het hele huis wordt weer overhoop gehaald. Tja. En nu zijn dat mooie verhalen.

 

‘Als ik na een lange werkdag thuiskom, is het voor mij
een soort meditatie om te kijken wat ik in de ijskast heb
en wat ik daar voor lekkers van kan maken.’



Creativiteit is me met de paplepel ingegoten. Naast tekenen hou ik vooral van koken. Of dat een ambitie is of een talent? Ik denk wel talent. De Surinaamse keuken natuurlijk, maar eigenlijk gewoon wat ik in de ijskast heb liggen. Daar kan ik altijd wel wat lekkers van maken. Ik wil elke dag iets anders eten. Het moet altijd iets gevarieerds zijn. Als ik de ene dag Aziatisch heb gegeten – de Chinese keuken is trouwens mijn favoriete keuken – dan wil ik de volgende dag wel weer iets Europees eten. Die afwisseling waar we het eerder al over hebben gehad. Sojasaus, aardappels, pasta. En dan liefst zelf de pasta maken, als het me lukt. Als ik na een lange werkdag thuiskom, is het voor mij een soort meditatie om te kijken wat ik in de ijskast heb en wat ik daar voor lekkers van kan maken.

 

Voorlopig heb ik het prima naar mijn zin bij het Jeugdjournaal. Nieuws maken voor kinderen van twaalf is best wel een frame waarbinnen je moet werken. Keuzes geven mij stress. Afwisseling geeft mij rust. Daarom hou ik van afwisseling: de ene dag wordt voor me bepaald dat ik me ga verdiepen in hooikoorts, en de andere dag zie ik iets voorbijkomen waar ik op de redactie aandacht voor vraag en iets mee wil doen. Bij mij is er een héle dunne lijn tussen overprikkeld zijn en onderprikkeld zijn. Het liefst zou ik werken met de tv aan, muziek aan, veel impulsen. Maar ik kan ook heel snel last hebben van te veel geluiden. Zolang ik mijn medicatie neem, gaat het goed. Dan denk ik bij mezelf: wow, ík heb het allemaal op orde, zeg! In die dynamische wereld met al die facetten kan ík me concentreren. En daarna depressief op de bank wanneer die pillen zijn uitgewerkt, haha! En dan lekker meditatief gaan koken.



Hilversum, mei 2025



Nikki’s vader, Richard Kuiper (1967-2023), was een bekende naam in de reclamewereld. Als art director werkte hij voor diverse reclamebureaus, waaronder BBCW / Young & Rubicam, aan humorvolle campagnes als Danoontje Powerrr, Mooi van Hans Anders, Campina Fruitvriendjes, Volkoren Verkade, en bij het door hem medeopgerichte bureau Leukwerkt Worldwide was hij de bedenker van Happen naar Peijnenburg en de befaamde blauwe leeuw van Postbank (later oranje omgekleurd voor ING), en maakte hij commercials voor onder andere Mora, PLUS, Fruit2day (Hero), Koopmans, Stichting Bloedlink en Peijnenburg.

 

De vader van Richard – en opa van Nikki – is Bart Kuiper, die vanaf de jaren zeventig reclamecampagnes bedacht die velen zich nu nog steeds herinneren: Duyvis, als er een fuif is!, Al het goeie komt van Melkunie koeien, Shell Helpt, Paturain, da’s pas fijn, Wij van WC-Eend, U moet de groenten van Hak hebben, Cora van Mora. Later richtte hij samen met Richard reclamebureau Leukwerkt Worldwide op, waar humor een vaste advertising property was.

 

Het werk van Nikki Kuiper voor het Jeugdjournaal is te volgen op www.jeugdjournaal.nl, www.youtube.com/jeugdjournaal, www.tiktok.com/@nosjeugdjournaal en www.instagram.com/nosjeugdjournaal